“Onlangs heb ik ontdekt dat wat ik heb blijkbaar al jaren een naam heeft.” Frederik (23) heeft solipsisme. “Op een zeker moment was ik ervan overtuigd dat er meer kans was dat alles niet bestond, dan wel.” Met alles bedoelt Frederik ook echt alles. De fysieke wereld, zijn vrienden, familie, zijn lief. “Ik geloofde dat ik de enige bestaande persoon was en dat ik me alles daarnaast inbeeldde.” Een heel deprimerende gedachte, vertelt hij, want zo is het moeilijk om motivatie te vinden om te leven.
Die fundamentele twijfel is ontstaan uit een fysieke reactie. Na een experimentje met een joint als tiener hyperventileerde Frederik voor het eerst, en sindsdien heeft hij daar regelmatig last van. “Dat was heel beangstigend, ik dacht echt dat ik doodging toen.” Hoewel hyperventilatie een fysieke aandoening is, heeft het een grote weerslag op Frederiks mentale gezondheid. Hij raakte in paniek en begon aan alles te twijfelen. “Als je hyperventileert, heb je een teveel aan zuurstof en een tekort aan koolstofdioxide. Daardoor voel ik me nooit 100 procent in het hier en nu. Ik heb het gevoel dat de werkelijkheid door mijn vingers heen glipt, en sindsdien heb ik moeite met geloven wat echt bestaat en wat niet.” Frederik vertelt dat hij altijd al een beetje een hypochonder was. “Ik schuimde Google af om symptomen te herkennen, maar voor ik het wist had ik vijftig verschillende ziektes. Je past automatisch je eigen verhaal aan aan wat je leest op het internet.”
In zijn eerste jaar aan de universiteit had Frederik het gevoel dat hij niet meer verder kon, en maakte hij een afspraak bij een psycholoog. Op voorhand had hij er weinig vertrouwen in. “Ik wist dat mijn probleem niet bij de wortels kon worden aangepakt, want je kunt niet bewijzen dat dit allemaal echt is.” Op een of andere manier is zijn psycholoog er toch in geslaagd, want langzaamaan zijn zijn fundamentele piekerbuien verdwenen. “Die man was heel intelligent, ik denk dat ik daardoor niet echt anders kon dan hem te geloven”, zegt Frederik. Soms is hij nog achterdochtig, maar niet op een beangstigend niveau. “Nu pieker ik over realistische dingen, niet meer over die existentiële basis van het leven. Mijn gedachten zijn veel lichter nu, maar toch denk ik dat altijd vatbaar ga zijn voor depressie.”
De diagnose die Frederik kreeg bij de psychiater was dat hij een piekerstoornis had. “Het klopt wel dat ik hard nadenk over alles, dat wordt soms dwangmatig bij mij.” Zijn solipsisme is dus eigenlijk een doorgedreven vorm van de piekerstoornis. Toen de psychiater hem voorschrift voor antidepressiva gaf, schrok Frederik wel. Voor Frederik voelde het meer aan als een constante gedachtestroom waar hij niets tegenin kon brengen, maar hij werd er inderdaad heel neerslachtig door. “Ik kon echt niet meer van dingen genieten. Als ik met mijn vrienden op café of naar een feestje ging, was ik er eigenlijk niet echt bij. Fysiek was ik aanwezig, maar mentaal zat ik zo ver weg in mijn eigen gedachten. Ik leef soms te veel in mijn hoofd.”
Op zulke momenten kon Frederik met zijn twijfels niet echt ergens naartoe. “Mijn ouders wisten dat ik naar de psycholoog ging, maar niet waarom. Ik wilde er niet voor uitkomen wat er echt scheelde, omdat ik niet wilde dat zij zich zorgen gingen maken over mij.” Frederik was ervan overtuigd dat zijn gedachten besmettelijk waren. “Ik was bang dat mensen hetzelfde zouden meemaken als ik, als ik hen vertelde waarover ik piekerde.” Daarom heeft hij er vroeger niet veel over verteld tegen zijn vrienden, vooral omdat hij hen niet met zijn problemen wilde opzadelen. Hij vreesde ook dat zijn gedachten ‘besmettelijk’ waren en dat hij zijn vrienden ook ongelukkig zou kunnen maken. Daarom wisten vroeger maar heel weinig mensen uit Frederiks omgeving dat hij zoveel piekerde. Door naar te psycholoog te gaan leerde hij om over zijn gevoelens te praten, en nu kan hij dat ook beter met zijn vrienden.
“Nu, zoveel jaar later, kan ik er wel open over praten. En het is zo cliché, maar erover praten helpt echt.” Frederik was vroeger gesloten over zijn emoties, maar tegenwoordig is dat anders. “Ik heb beseft dat ik nu moet zijn wie ik wil zijn, daar hebben die psychologische problemen wel een rol in gespeeld. Ik kan nu veel opener zijn over mezelf.” Op een manier is Frederik dus wel dankbaar voor zijn depressieve periodes. “Ze maken mij tot wie ik nu ben.” Maar dat wil niet zeggen dat hij het graag nog eens zou overdoen. “Mijn huisdokter zei me dat ik eigenlijk blij moest zijn dat ik zoveel nadacht over alles, dat ik die intelligentie heb gekregen om dat te kunnen doen. Maar ik snapte dat niet, ik heb zo vaak gewenst dat ik simpeler van geest was.” Achteraf begrijpt Frederik de waarde van die uitspraak wel. “Ik denk buiten de algemene denkkaders, dat weet en accepteer ik nu. Het heeft mij verrijkt, maar ik had toch liever gehad dat het nooit gebeurd was.”
Gelukkig herkent Frederik intussen de signalen, maar het is niet altijd even gemakkelijk om zomaar de gedachtemolen te stoppen. “Het is een vicieuze cirkel: doordat ik zoveel nadenk lijkt alles verder weg, en omdat alles verder weg lijkt, ga ik meer nadenken.” Wat wel hoopgevend is, is dat Frederik er intussen op kan vertrouwen dat er altijd een moment komt dat het beter gaat, dat hij weet dat het mogelijk is om eruit te geraken. Vandaag is hij minder angstig en heeft hij meer vertrouwen gekregen. “Je kunt het niet bewijzen, maar de wereld heeft koppig volgehouden en is hetzelfde gebleven, dus ik geef hem het voordeel van de twijfel.”
Hoor Frederik bezig over: